In juni 2025 heeft Schiphol Airport een kort geding aangespannen tegen DGEC, met als eis het verwijderen van het zonnepark vanwege de schittering. Op 16 juli 2025 heeft de rechter geoordeeld dat DGEC in afwachting van een definitieve oplossing ongeveer 1/3 van het zonnepark moet verwijderen.
DGEC is het met Schiphol en de rechter eens dat de vliegveiligheid voorop dient te staan; daarover bestaat geen verschil van inzicht.
Waar het in dit kort geding om ging, was de vraag welke partij – voor zover de vliegveiligheid in het geding is – verantwoordelijk is voor het treffen van mitigerende maatregelen, en wie daarvoor de financiële lasten dient te dragen
DGEC heeft voorafgaand aan de investering in het zonnepark de reflecties uitvoerig laten onderzoeken aan de hand van internationaal geaccepteerde FAA-richtlijnen in het kader van het vergunningstraject en heeft zorgvuldig alle stappen doorlopen om deze vergunning te verkrijgen.
De rechter concludeert dat DGEC opereert binnen de grenzen van haar onherroepelijke omgevingsvergunning, en dat de door Schiphol recent zelf voorgestelde norm noch het door de Inspectie Leefomgeving en Transport voorgestelde criterium als bruikbare norm kunnen dienen. Desondanks is het oordeel van de rechter dat DGEC vanwege risico’s voor de vliegveiligheid als voorlopige maatregel toch een deel van het zonnepark op eigen kosten (tijdelijk) moet verwijderen.
DGEC is teleurgesteld over de uitspraak van de rechter. DGEC is van mening dat zij niet onrechtmatig handelt en niet verantwoordelijk gehouden zou moeten worden voor de kosten van de maatregelen. Wij zullen het vonnis en de gevolgen daarvan voor DGEC nauwkeurig bestuderen en aan de hand daarvan verdere stappen bepalen.